Snoekbaars
Voedsel is uiteraard een belangrijke zaak. Je kan hierbij denken aan lekker eten maar ook aan geestelijk voer. Voor dat laatste zorgde ik al vroeg dat ik aan mijn trekken kwam. Als peuter vergreep ik me aan het kerkblad. Hoe dat smaakte, vraag het me niet, ik weet het niet meer.
Maar in dit nieuwe thema wil ik het hebben over voedsel om het lichaam te voeden. Of liever gezegd de herinneringen eraan delen. In dit eerste deel is er plaats voor de snoekbaars.
Zomervakantie
Ik ga in gedachten terug naar de zomer van 1983. Met mijn vriend en een gabber ging ik op zeilvakantie met een grote catamaran over de randmeren. We maakten daarbij een tocht rond het nieuwe land van de Flevopolder. Dit gebied is pas compleet drooggevallen in 1968.
Onze route begon op het IJ-meer, op de “echte” randmeren kwamen we pas nadat we onder de Hollandse brug doorgingen. Tegen de klok in bevoeren we deze meren tot we onder de Ketelbrug door uitkwamen op het IJsselmeer. *)
De zeiluitrusting was in orde. Zeilen, want en touwwerk waren in goede staat. En voor wat extra lijnen was ik bij de tagrijn langsgeweest. (Tagrijn? ja, het was 1983 hè? Toen had je nog veel van die winkels).
De overige faciliteiten echter waren zeer summier, eerder karig. We sliepen in de drijvers. Een keukentje hadden we niet. Koken konden we met een losse twee-pits primus op wasbenzine, het was een hele operatie voordat we aan de slag konden. Ruimte voor etenswaren, borden en pannen was er ook niet echt, dus wat we meenamen was zeer beperkt. Water ging mee in een kleine jerrycan. En als toilet hadden we een emmertje. Dat was het wel zo’n beetje. Maar goed, we waren jong en hadden zin in vakantie. De zomer van 1983 was warm en het water lokte. We gingen op weg.
De tocht
Wat een fijne vakantie werd het! Onze vriend had eerder als badmeester gewerkt, kon dus goed zwemmen. Op het IJ-meer dook hij van de boot het water in. We namen hem op sleeptouw aan een lange lijn met bolder. Hij genoot; die snelheid, hij vond het geweldig! We maakten een stop in Almere, om even bij mijn zus langs te gaan die daar toen woonde. Op het Eemmeer passeerden we het recreatie-eiland “de Dode Hond”. (Wie verzint zo’n naam?)
Omdat onze catamaran weinig diepgang had konden we buiten de betonde geul varen. In het Nijkerkernauw heb ik zelfs een stukje naast de boot door het water meegelopen. Ook streek daar een duif neer op onze boot, hij reisde een stukje met ons mee tot ie uitgerust was en weer verder vloog.
Het nieuwe land was leeg, en tussen Nijkerk en Harderwijk was er nog geen bebouwing. Halverwege het Drontermeer werd het landschap wat meer begroeid, dit gebied werd al eerder ontwikkeld. Verder kwamen we, we passeerden de Roggebotsluis en voeren over het Vossemeer, nieuwe namen en nieuwe gebieden voor me. Het is het laatste stukje tussen de Flevopolder en Overijssel, vanaf hier koersten we het Ketelmeer op.
De vissers
In Harderwijk bezochten we een leuk kroegje, waarna we in de haven overnachtten. De volgende ochtend zijn we weer van wal gestoken zonder boodschappen te hebben gedaan. Dat was niet echt slim, want we zaten zonder proviand. Maar, een ongelukkig mens dat zichzelf niet redt, zoals mijn oma zei.
Op het Veluwemeer zagen we Harderwijker vissers aan het werk bij hun fuiken. Mijn vriend, een echte lekkerbek, stelde voor om te vragen of ze wat snoekbaars te koop hadden. Dat hadden ze, en we kochten twee mooie grote vissen, zo vers als maar kan. Snoekbaars is een ware delicatesse, dat werd smullen!
Primitief
Tenminste, als we de levendige snoekbaarzen in panklare filets wisten om te toveren. Nu kwam het verschil in achtergrond om de hoek kijken. De beide mannen hadden een jeugd in de stad doorgebracht, ik kwam van het platteland. Nadat de heren elkaar eens twijfelachtig hadden aangekeken (ehh… wie durft?) werd mij al snel duidelijk dat ik het mes moest pakken om de vissen schoon te maken. Ik had dat als kind al geleerd. De mannen keken toe, terwijl ik aan de gang ging. Klap op de vissenkop, buik opensnijden, ingewanden eruit, schubben eraf krabben, schoonspoelen met water. De toeschouwers werden allengs bleker. Hoewel ik geen filets kon snijden kreeg ik de vissen wel panklaar. Het kooktoestel werd klaargemaakt, en de vissen konden de pan in.
Smikkelen en smullen?
Mijn vriend, de lekkerbek nota bene, zei toen aarzelend: “Ik heb eigenlijk niet zo’n trek meer.” Waarop onze gabber een (bijna onhoorbare) zucht van verlichting slaakte. Tjee zeg, en dat met zulk heerlijk voedsel? Daar had ik me nou zo voor uitgesloofd! Ik zat dus alleen te eten, de mannen keken toe met bleke, vertrokken gezichten. Gezellig? Nee, niet echt. Maar wel een fantastische herinnering om op terug te kijken! Vrouwenkracht heet dat.
*) Tussen de Hollandse brug en de Ketelbrug zeilden we achtereenvolgens op het Gooimeer, Eemmeer, Nijkerkernauw, Nuldernauw, Wolderwijd, Veluwemeer, Vossemeer, Ketelmeer.